-
1 agréger
agréger [aagreezĵee]1 zich samenvoegen ⇒ zich samenballen, samenkoeken -
2 addieren
-
3 join
n. aaneenvoeging, verbinding; naad--------v. verbinden, verenigen, samenkomen, in elkaar slaan; zich voegen bij, meedoen, komen bij; samenvoegenjoin1[ dzjojn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verbinding(sstuk) ⇒ voeg, las, naad————————join21 samenkomen ⇒ zich verenigen, verenigd worden; elkaar ontmoeten, uitkomen op2 zich aansluiten ⇒ meedoen, deelnemen♦voorbeelden:1 join up (with) • samensmelten/fuseren (met)2 can I join in? • mag ik meedoen?join up • dienst nemen (bij het leger), lid worden, zich aansluiten (bij)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 zich aansluiten bij ⇒ meedoen met, deelnemen aan♦voorbeelden:join together/up (with) • samenvoegen, doen samensmelten/fuseren (met)join a man to/with a woman in marriage • een man met een vrouw in de echt verbindenjoin ship • aanmonsteren, aan boord gaanwill you join us? • doe/eet/ga je mee?, kom je bij ons zitten?I'll join you in a few minutes • ik kom zo bij je -
4 fügen
fügen♦voorbeelden:zu einem Geschenk noch etwas Wertvolles fügen • aan een geschenk nog iets waardevols toevoegen〈 figuurlijk〉 Dinge zu einem Ganzen fügen • zaken tot een geheel samenvoegen, verbinden3 er wusste es so zu fügen, dass … • hij wist het zo te plooien, schikken, dat …der Zufall fügte es, dass … • het toeval wilde dat …1 zich voegen, zich schikken ⇒ zich aanpassen♦voorbeelden:1 sich jemandes Wünschen fügen • zich naar iemands wensen voegen, schikkensich in sein Schicksal fügen • zich in zijn lot schikken -
5 combine
n. maaidorser, combine--------v. kombineren; samenvoegen; samenwerkencombine1[ kombajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 politieke/economische belangengemeenschap————————combine2[ kəmbajn]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 combineren ⇒ verenigen, verbinden, samenvoegen♦voorbeelden:1 combined operations/exercises • legeroefeningen waarbij land-, lucht- en zeemacht samenwerkencombine business with pleasure • het nuttige met het aangename verenigen -
6 associer
associer [aasosjee]1 verenigen ⇒ bijeenbrengen, samenvoegen1 〈+ à〉 zich aansluiten (bij) ⇒ 〈+ à, avec〉 een vennootschap aangaan (met), een bondgenootschap sluiten (met)1. v1) verenigen, samenvoegen3) betrekken (bij, in)2. s'associer (à)v -
7 joindre
joindre [zĵwẽdr]1 passen ⇒ aansluiten, aan elkaar sluitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenvoegen ⇒ samenbrengen, verbinden3 bereiken ⇒ ontmoeten, aantreffen♦voorbeelden:2 joignez à cela que … • daarbij komt nog dat …♦voorbeelden:3 mon mari se joint à moi pour vous envoyer nos voeux • ook namens mijn man zend ik u mijn beste wensenv1) passen, aansluiten2) samenvoegen, verbinden4) aantreffen -
8 fondre
fondre [fõdr]2 minder worden ⇒ afnemen, slinken, verdwijnen♦voorbeelden:faire fondre le beurre • de boter smeltenfondre de pitié • vertederd worden door medelijdenfondre en larmes • in tranen uitbarstenil a fondu de trois kilos • hij is zes pond afgevallenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 samenvoegen ⇒ met elkaar verenigen, fuseren♦voorbeelden:1 smelten ⇒ wegsmelten, zich oplossen, verdwijnen2 samengevoegd worden ⇒ samensmelten, samenvloeien, zich vermengen♦voorbeelden:v1) (weg)smelten2) slinken, afnemen4) versmelten5) samenvoegen -
9 set
adj. vast; strak; klaar--------n. set; toestel; groep; houding; serie; bergplaats; plaats waar gefilmd wordt; kant; het hard worden--------v. zetten; vaststellen; neerzetten; veroorzaken; klaarmaken; vast worden; richtenset1[ set]1 stel ⇒ span, servies, set 〈pannen enz.〉; reeks 〈 gebouwen, vertrekken, postzegels〉; serie, suite; set 〈 van liedjes〉2 kring ⇒ gezelschap, groep, kliek4 stek ⇒ loot, jonge plant♦voorbeelden:the smart set • de chic♦voorbeelden:2 the set of public opinion is against tolerance • er is een neiging bij het publiek tegen tolerantie————————set21 vast ⇒ bepaald, vastgesteld; stereotiep, routine-, onveranderlijk♦voorbeelden:1 set formula • stereotiepe/vaste formuleset hours of work • vaste werkurenset phrase • stereotiepe uitdrukkingset price/time • vast(e) prijs/tijdstipset purpose • vast vooropgesteld doelset smile • strakke glimlachset in one's ways • met vaste gewoonten4 ready, set, go • aan de lijn, klaar, start〈 sport〉 (get) set! • klaar!〈 informeel〉 be all set for something/to do something • (helemaal) klaar zijn voor iets/om iets te doenset piece • groot vuurwerk op stellage; doorwrocht(e) stuk/compositie 〈 in kunst en literatuur〉; 〈 toneel〉 zetstuk; zorgvuldig vooraf geplande militaire operatie • 〈Brits-Engels; sport〉 spelhervatting 〈 hoekschop, vrije schop〉set square • tekendriehoekset teeth • op elkaar geklemde tanden♦voorbeelden:1 set dinner • dagschotel, dagmenu♦voorbeelden:her mind is set on pleasure • ze wil alleen plezier makenhe's very set (up)on becoming an actor • hij wil absoluut acteur worden————————set31 vast worden ⇒ stijf/hard worden 〈 van cement, gelei〉; verharden, stollen, een vaste vorm aannemen; bestendig worden 〈 van weer〉3 afnemen ⇒ verminderen, achteruitgaan♦voorbeelden:→ set about set about/, set forth set forth/, set in set in/, set off set off/, set on set on/, set out set out/, set to set to/, set up set up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zetten ⇒ plaatsen, stellen, leggen, doen zitten3 opleggen ⇒ opdragen, opgeven 〈 taak〉; geven 〈 voorbeeld〉; stellen 〈 voorbeeld, probleem〉; opstellen, (samen)stellen 〈vragen e.d.〉4 bepalen 〈 datum〉 ⇒ voorschrijven 〈 de mode〉; aangeven 〈 maat, pas, toon, tempo〉; vaststellen 〈 limiet, tijd, prijs〉5 brengen ⇒ aanleiding geven tot, veroorzaken9 aanhitsen ⇒ aanzetten, ophitsen♦voorbeelden:set free • vrijlaten, bevrijdenset ashore • aan land zettenset something before someone • iemand iets voorzetten/voorleggenset flowers in water • bloemen in water zettenset on the shore • aan land zettenset pen to paper • beginnen te schrijvenset spurs to the horse • het paard de sporen gevenset the alarm clock • de wekker zetten1set eggs • eieren laten uitbroeden1set a hen • een hen op eieren zetten3set a fire • een vuur aansteken3 who will set the examination papers? • wie stelt de examenvragen op?set someone a good example • iemand het goede voorbeeld gevenset a problem • een probleem stellenset questions • vragen stellenset someone a task • iemand een taak opleggenset someone to write a report • iemand een rapport laten opstellenset oneself a difficult task • zichzelf een moeilijke taak opleggenset something in motion • iets in beweging zettenset something in order • iets in orde brengenset the fashion • de mode bepalenset a price on something • de prijs van iets bepalenset a high value on something • veel waarde aan iets hechtenset the wedding-day • de trouwdag bepalenset someone laughing • iemand aan het lachen brengenthat set me thinking • dat bracht me aan het denkenset oneself to do something • zich erop toeleggen/zijn best doen om iets te doenset the table • de tafel dekken9 set a dog at/(up)on someone • een hond tegen iemand ophitsen/op iemand loslaten10 set one's teeth/lips • zijn tanden/lippen op elkaar klemmen13 set jewels • juwelen (in)zetten/kassenset a crown with gems • een kroon met juwelen bezetten18 the novel is set in nineteenth-century London • de roman speelt zich af in het Londen van de negentiende eeuwset little/much by something • iets geringschatten/hoogschatten, weinig/veel geven omset about rumours • geruchten verspreidenset (up)on someone • iemand aanvallen/overvallenagainst that fact you must set that … • daartegenover moet je stellen dat …public opinion is setting against him • de publieke opinie kant zich tegen hemset someone against someone • iemand opzetten tegen iemandset someone beside someone else • iemand met iemand anders vergelijkenset someone over someone • iemand boven iemand (aan)stellenset someone over something • iemand aan het hoofd stellen van iets -
10 unir
unir [uunier]1 verenigen ⇒ (samen)voegen, (samen)bundelen, één maken4 gelijk, glad, vlak maken ⇒ effenen, egaliseren♦voorbeelden:unir une province à un pays • een provincie bij een land inlijven2 samengaan ⇒ samensmelten, één worden♦voorbeelden:1 s'unir avec qn. contre qc., qn. • samen met iemand tegen iets, iemand in verzet komen, ten strijde trekken, de strijd aanbinden2 s'unir à, avec qn., qc. • met iemand, iets samengaans'unir en qn. • bij iemand hand in hand gaan1. v1) verenigen, samenvoegen2) verbinden4) effenen, glad maken2. s'unirv2) samengaan, één worden -
11 weld
n. welnaad--------v. lassen, wellen, aaneensmedenweld1[ weld] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————weld2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lassen♦voorbeelden: -
12 appareiller
-
13 conjoin
-
14 grouper
grouper [groepee]1 groeperen (in) ⇒ verenigen (in), samenvoegen (tot), bijeenbrengen (in)1 zich groeperen ⇒ zich scharen, samengaan1. v( dans) groeperen (in), verenigen (in)2. se grouperv( dans) zich groeperen, een groep vormen -
15 réunir
réunir [ree.uunier]1 verenigen ⇒ samenvoegen, bijeenbrengen♦voorbeelden:1 bijeenkomen ⇒ samenkomen, zich verenigenv1) verenigen, bijeenbrengen -
16 verbinden
verbinden2 dicht-, toebinden ⇒ blinddoeken♦voorbeelden:1 zich verbinden ⇒ een verbond aangaan, sluiten -
17 vereinen
-
18 blend
n. mengsel; (grammatica) portmanteau-woord (woord gevormd door samenvoegen van twee woorden, bv. brunch (breakfast + lunch))--------v. (zich) vermengen, harmoniërenblend1[ blend] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————blend21 zich vermengen ⇒ een harmonieus geheel vormen, bij elkaar passen♦voorbeelden:this building blends into the landscape • dit gebouw vormt één geheel met het landschapII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 mengen ⇒ combineren, in elkaar doen overlopen♦voorbeelden:1 now blend the eggs with the butter and sugar • meng/roer nu de eieren door de boter en suiker -
19 vereinigen
vereinigen♦voorbeelden: -
20 consolidate
v. vormgeven; versterken; vermengen[ kənsolliddeet] 〈zelfstandig naamwoord: consolidation〉1 hechter/steviger/stabieler worden2 zich aaneensluiten ⇒ samengaan, fuserenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 consolideren ⇒ verstevigen, stabiliseren♦voorbeelden:
Страницы
- 1
- 2